Er is nu een heus boek verschenen over het fenomeen waar we als jongetje (dat wil zeggen vanaf een bepaalde leeftijd) allemaal mee zijn opgegroeid: straatvoetbal.
Over de plekken waar we voetbalden, de doelen, de bal, het poten en kiezen van teams en honderden citaten van beroemde Nederlandse voetballers als Cruijff, Van Hanegem, Moulijn en Rep.
Falder belicht in een korte serie de fascinerende en veelzijdige wereld van het straatvoetbal naar aanleiding van het boek Straatvoetbal geschreven door Rob Siekmann, die zelf 50 jaar amateurvoetbal speelde.
Straatvoetbal is iets uit de jaren ‘50, ‘60 en misschien nog een klein stukje ‘70.
En dan bedoelen we echt op straat, met de stoepranden en muren als ‘veld’.
Nu voetballen kinderen meestal bij clubs, op een grasveldje of in een Cruijff Court, veilig omheind met een hek. Maar vroeger was de straat van ons. Er waren toen nog maar weinig auto’s en er was voldoende ruimte om te spelen. Met de massale opkomst van de auto werd het eigenlijk gewoon gevaarlijk om op straat te voetballen. Bovendien zorgde al dat blik op de weg voor steeds weer een hinderlijke onderbreking van het spel.
De plek van het straatvoetbal kon allerlei vormen aannemen: de straat voor je huis, een plein, een schoolplein, een steeg, een park. Hoewel dat laatste al weer erg veel op een grasveld begon te lijken. De charme van de straat was nu juist de stenen omgeving. Siekmann, de auteur, speelde zelf op veel plekken in Den Haag zoals op een binnenplaats van een ziekenhuis, op het Korte Voorhout of tegenover de Koninklijke Schouwburg.
Het tijdstip waarop er werd gevoetbald is eigenlijk niet relevant. Straatvoetbal kon altijd: van vroeg tot laat. We voetbalden elke dag: voor school, na school, voor het eten en na het eten. Wij weten nog dat onze moeder 4 keer moest roepen dat het eten klaar stond! Maar we wilden er nog snel eentje inprikken voor de aardappelen met jus werden opgediend…
Mooi aspect aan het straatvoetbal waren de doelen, of eigenlijk de constructie ervan. Er was natuurlijk helemaal geen doel. Twee doelpalen werden gevormd met jassen, dat was wel het meest voorkomende en ook handige hulpmiddel. Of op een blinde muur werd een doel getekend met krijt. Maar ook bomen en lantaarnpalen dienden als doelpalen. Discussie gaf altijd de hoogte van de palen, want wanneer zat de bal nou eigenlijk? Gold ook voor het ontbreken van een lat. Was het binnenkant jas bijvoorbeeld? Wij weten nog dat een bal echt zat als de bal de jas niet raakte. Anders was het gewoon ‘paal’. Mooie variant op de doeltjes was het paaltjesvoetbal waarbij elke speler een klinker lichtte uit de straat en die moest verdedigen als zijn ‘doel’.
In de volgende aflevering gaan we dieper in op de soorten ballen die je had voor het straatvoetbal, het kiezen van teams (‘poten’) en de straat- en buurtteams.
Het boek Straatvoetbal van Rob Siekmann is uitgegeven door Willems Uitgevers en is nu te bestellen via bijgaande QR-code.
Foto’s: Twitter, Getty, Willems Uitgevers