Makkum, ergens in de jaren zeventig. We zijn op de camping met zo’n acht jongens. Tenminste, dat was de oorspronkelijke bezetting. Maar daar kwamen zo’n acht dames bij, die we in de loop van de dagen bij elkaar scharrelden. Naast onze tenten stapelden de kratten zich op als torens van de Notre Dame. Stille getuigen van onze bacchanalen elke avond, die pas diep in de ochtend stopten. Op een zo’n avond kwam een vader langs. De wanhoop nabij. Of we deze avond wat rustiger aan wilde doen. Hij, zijn vrouw en kleine kinderen hadden al een paar nachten slecht geslapen door ons lawaai. ‘Ja, tuurlijk. We zouden er rekening mee houden en zachtjes doen,’ zo beloofden we hem. Maar hij had ons nauwelijks de rug toegekeerd, of we gingen weer keihard door. Waarom ook niet? Die man was een oude L.
Feestje in de tuin
Vorige week. Onze buurjongen, jaartje of 16, hield een feestje in hun tuin. Harde stemmen, veel gelach. Luide muziek, genre rap. Dit was niet de eerste keer, maar alweer de derde maal in veertien daag. Waarvan twee keer doordeweeks. Pfff, ik wilde slapen, maar vreesde weer wakker te liggen, door het lawaai naast ons. Ik was het zat. Ik zei tegen mijn vrouw, dat ik naar ze toe zou gaan, en vragen of het wat zachter kon. Ook zij had natuurlijk last van het verhaal. Ik verwachtte een medestander in haar. Maar ze verwees naar onze straat. ‘Joh, er wonen nog alleen maar mensen hier in de straat, waarvan de kids de deur al uit zijn. Hij is zo ongeveer de laatste jongere hier. Hij zorgt tenminste voor wat leven in de brouwerij. Geniet er nu maar van. Over een paar jaar is hij ook de deur uit en is het hier uitgestorven. Dan is dit echt een bejaardenstraat.” Ik ben niet op het buurjongetje afgestapt. Die spiegel die mijn vrouw me voorhield was net op tijd. Maar oef, in mijn gedachte ben ik echt al een oude L.