Het nieuwe televisieseizoen is begonnen, en menig huiskamer transformeert weer in een strijdperk. Want laten we eerlijk zijn: er is maar één troon, en dat is de plek op de bank met de afstandsbediening binnen handbereik. Maar wie zit er op die troon? En belangrijker nog, wie zwaait de scepter?
Voor veel mannen van 50 jaar en ouder is de afstandsbediening een heilig object.
Het is geen gadget, maar een symbool van controle. “Ik bepaal wat er wordt gekeken,” zegt Kees (54), terwijl hij resoluut doorklikt langs voetbalwedstrijden, natuurdocumentaires en obscure misdaadseries. Zijn vrouw Marga rolt ondertussen geïrriteerd met haar ogen. “Elke keer als ik iets op wil zetten, is het net alsof ik toestemming moet vragen. Alsof ik de afstandsbediening even mag lenen, zoals je vroeger de auto van je ouders vroeg.”
Er lijkt een soort ongeschreven wet te bestaan: de man heeft recht op de afstandsbediening, en dat recht wordt zelden betwist. Maar waarom eigenlijk? Psychologen wijzen erop dat dit misschien een manier is waarop mannen controle proberen te houden in een wereld die steeds complexer wordt. “Het is een klein stukje macht dat ze nog hebben,” grapt relatietherapeut Hans van Dongen. “Ze kunnen niet altijd bepalen hoe het op werk gaat, maar wel of ze naar Studio Sport kijken of naar die vreselijke realityshows.”
Maar er zijn steeds meer tekenen dat de vrouwen in opstand komen. “We hebben nu een tweede tv,” zegt Marga triomfantelijk. “Hij kan lekker in de woonkamer naar zijn docu’s kijken, terwijl ik boven geniet van Heel Holland Bakt.” Is dit het einde van de heerschappij van de vijftigplusser over de afstandsbediening? Waarschijnlijk niet. Maar de strijd is nog lang niet gestreden.