Harry is reisjournalist. Hij durft bijna niet meer thuis te komen van een reis
‘Ik ging alleen op reis naar Mexico. Ik ging op reportage naar Jamaica. Ik reisde voor werk en vrienden naar New York. Tussendoor kwam ik thuis. En elke keer als de Poolse werkster me weer zag, schudde ze wulps haar heupen en rolde met haar ogen: ‘Ahááááá, op rrraaiisz…, man alleen, de vrouwtjes, ja ja!’ Ik voelde me zwaar miskend. Wat moest ik ermee? Hevig ontkennen waar ik nauwelijks aan toe kwam? Mijn wapenfeiten qua succesvol baltsgedrag in den vreemde kunnen zo langzamerhand op de achterkant van een postzegel. Ja, in arme, warme landen krijg ik weleens een knipoog. In Jamaica constateerde een oude buffetjuffrouw vol verbazing: ‘U reist alleen?’
‘Ja,’ zei ik. Toen schonk ze mijn koffie in en drukte haar heup als de vrouw van Potifar tegen me aan en zei: ‘En nú zijn we met z’n tweeën.’ Alsof ik daarvoor 8300 km had gevlogen. Reis voorbereiden, dagen op internet zitten voor een betaalbaar ticket, halve dag koffer pakken, Schiphol overleven. Dan twaalf uur opgevouwen in een vliegtuig zitten. Drie dagen bijkomen van een jet lag. Enkel en alleen om tussen de palmbomen een Jamaicaanse koffiejuffrouw te bepotelen. Het leven van een reisjournalist is schraal en armetierig, maar er zijn grenzen. Een middagje per trein op en neer naar de zondige hoofdstad van Nederland is dan een logischer keuze. Het bespaart ongemak en bakken geld en je bent voor het warme eten weer thuis.’
Foto: Getty