‘Ik liep het redactiegebouw binnen, mijn vroegere werkplek, en dacht meteen aan Tosca. Hoe zal ik haar typeren? Het ‘ja maar’ lag in het zuur op haar onderlip.
Altijd was er wat, altijd een ‘ja maar’. Twaalf jaar werkte ik met haar samen, twaalf jaar lang dacht ik om de paar maanden, en niet alleen bij zwaarmoedig weer, en niet alleen wanneer ik moe was: mag ik van jou verlost worden? Nee, dat mocht niet. We gingen met de redactie uit eten, Tosca zag dat iemand kalfsvlees nam. ‘Héel gemeen’. Ons bedrijf maakte winst, nou dat zou volgend jaar wel anders zijn. Iemand at een banaan, of hij wel wist hoe weinig Chileense boeren daar voor kregen. Bovendien neigde Tosca naar scheelzien, bij vermoeidheid zochten haar ogen steun bij elkaar. Daar kon Tosca niets aan doen maar het werkte niet mee bij het verdoezelen van haar chagrijnig karakter.
Heel vaak dachten wij aan Govert, haar man. Ja, er was een man. Govert kookte altijd, een dag geen zelfgemaakte pompoensoep is een dag niet geleefd. Soms kwam Govert haar ophalen, dan hing er meteen iets meewarigs in de lucht. Op een bepaald moment ging er een sensationeel gerucht.
Maar een paar dagen later bleek het onwaarschijnlijke een keiharde waarheid: Tosca was in verwachting.
Govert en Tosca kregen een kind. Govert en Tosca! Wie zeg je? Ja, Govert en Tosca. Tosca straalde op haar manier van geluk, en dat ontroerde. Haar principes richtten zich nu weliswaar op de negenmaanden-industrie, we hoorden elke maandag exact wat je juist wel of juist niet moest nuttigen, we hoorden elke maandag haar lofzang op katoenen luiers, we hoorden elke maandag en ook alle dagen daarna dat de bewijslast tegen de echo-maffia wereldwijd steeds concreter werd. Maar de handen van Tosca op Tosca’s groeiende buik deden het redactie-cynisme verschrompelen. Uiteindelijk werd er een wolk van een dochter geboren, via de gereserveerde baarkruk. Als collega ging ook ik op kraamvisite, ik kreeg de kleine zelfs even in mijn armen.
Tosca was een dolgelukkige moeder maar ze bleef Tosca. Toen de kraamroes voorbij was en ze weer op haar werk verscheen, Govert werd huisman, was er al gauw weer irritatie. En na twee jaar oplaaiende discussies was de rek eruit. Govert kon weer uit werken gaan want Tosca werd gedwongen huisvrouw. Pak van het hart.
Dat de hele periode indruk had gemaakt, bleek toen ik de ruimte betrad waarin we altijd hadden samengewerkt. Ik voelde de wolk Tosca. Ik moest een speciale vergadering leiden. Ik zat met een paar oude bekenden aan tafel, tussen een aardige jongen die ik niet kende en een nieuwe stagiaire die in alle opzichten de show stal. Intelligent, ideeënrijk en hoe zal ik het zeggen laat ik het gewoon zeggen: zéer mooi en zeer wervend. Heel eerlijk gezegd dacht ik: prima middag.
In de koffiepauze kwam de stagiaire naar mij toe. Ze zei: ‘Ik ken u wel’.
Dat gebeurt mij wel vaker, een lichte paniek maakt zich dan van mij meester. Uit welk vorig leven kent ze me? Via wie? Dochter van een buurvrouw van een ex? Wat weet ze van me? Ik keek haar vragend aan. De stagiaire zei: ‘Ik ben de dochter van Tosca’. Pats, boem, donderslag. Kraambezoek. Pompoensoep. Katoenen luiers. Langdurige ontslagprocedure. Twintig jaar later bleek: mijn trauma Tosca had een geweldige intelligente mooie dochter. Waar ik de hele middag al naast zat, waarvan ik de hele middag al dacht: als het even kan moeten ze haar hier aannemen. Ik voelde mij betrapt. Zó betrapt dat ik niet durfde zeggen dat ik haar ooit in mijn armen had gehad.
(Toen ik tien jaar later de rouwadvertentie van Tosca las, bleek dat er ondertussen ook kleinkinderen waren)