De Tour de France stelt wielrenners bloot aan talloze risico’s. Een van de grootste gevaren is de omgeving waarin ze rijden. Wielrenners racen vaak op smalle, bochtige en openbare wegen met verschillende soorten wegdekken. Ze moeten omgaan met plotselinge weersveranderingen, obstakels zoals verkeer en voetgangers, en onverwachte situaties zoals kuilen en losse stenen. Daarnaast is de fysieke bescherming van wielrenners minimaal. Bovendien rijden wielrenners vaak dicht op elkaar, in grote pelotons. Op basis van schattingen kan worden aangenomen dat er gemiddeld tussen de 50 en 100 valpartijen plaatsvinden tijdens een Tour de France. Dit komt neer op ongeveer twee tot vijf valpartijen per etappe, afhankelijk van de omstandigheden en de moeilijkheidsgraad van de route.
Vergelijk dat met de Formule 1:
In de jaren zestig en zeventig stond Formule 1 bekend om zijn dodelijke ongelukken. Bekende coureurs zoals Ayrton Senna en Gilles Villeneuve kwamen om bij tragische ongevallen. Gemiddeld verongelukte per seizoen maar liefst tien procent van het hele coureursveld. De auto’s waren toen minder veilig en de circuits hadden weinig bescherming tegen crashes. De introductie van de halo in 2018 was een baanbrekende stap. Daarnaast zijn de auto’s uitgerust met geavanceerde veiligheidsgordels, brandwerende kleding, en crashtests die zorgen voor verbeterde veiligheid van de monocoquestructuren. De circuits zelf zijn ook veiliger geworden, met betere barrières, grindbakken en veiligheidsmaatregelen langs de baan. De crash van Romain Grosjean in de Grand Prix van Bahrein in 2020 laten zien hoe effectief deze veiligheidsmaatregelen zijn. Grosjean ontsnapte aan een vuurzee zonder levensbedreigende verwondingen dankzij de halo en andere veiligheidsmaatregelen.
Beeld: Shutterstock