Een deur die je met moeite open kreeg. Binnen een onbestemde geur. Een mix van zweet, vochtige kleren en oude resten vuil. Een rij van dikke telefoonboeken, hangend in stalen klemmen, meestal niet compleet want weggescheurd door vandalen. Als je de hoorn aan je mond zette, rook je vaag de geur van je voorganger. Draaien aan een schijf. Kiezen tussen een collect call of een rits muntjes die je in de gleuf moest stoppen. Dreigde de muntjes op te raken, verdwenen je handen paniekerig in je zakken, op zoek naar je portemonnee of kleingeld. Gebons op de ramen als wachtenden ongeduldig werden.
In het buitenland
Over wachten gesproken, als je in het buitenland op vakantie was, kon je altijd een lange rij verwachten. Was je eindelijk aan de beurt hoopte je op voldoende peseta’s, lires, drachmen in je portemonnee. Het telefoonapparaat bleek altijd een grotere Holle-Bolle-Gijs dan je van tevoren had ingeschat. Je zette de hoorn aan je oor en draaide het nummer. Je hoorde gepiep en geknars, geklik. Ja, je oproep maakte een lange reis door Europa, dat was wel duidelijk. Stilte. Een ruis. Dan in de verte het signaal dat er ergens in de huiskamer een telefoon over ging. ‘Oh, als ik maar het nummer goed heb gedraaid.’ ‘Zullen ze trouwens thuis zijn? ‘Hallo, met Miep,’ hoorde je luid en duidelijk. Opluchting. ‘Hi Miep, wat klink je dichtbij. De techniek staat toch voor niets, tegenwoordig.’
Beeld: ANP